Kijk eens naar de kaart hieronder, vooral het gebied Westergo, daarin ligt het huidige Ried. Je ziet tussen de Oostergo en de Westergo de Middelsee. Vanuit die Middelsee liepen slenken, schuin naar beneden, van oost naar west. De Rie is zo’n oorspronkelijke slenk die zijn ingang had bij het huidige Berlikum en naar het westen door liep tot aan Wijnaldum.

westergo

Tjaa en dan, we waren een eiland en de bewoners kwamen uit het Drentse.
 

Bovenstaande figuur laat zien dat Westergo een eiland is en ook Bolsward op een eiland ligt, het water stroomde via de Middelsee onder de Westergo door naar de Marne en zo weer naar open zee. De stippellijnen in de figuur stellen de slenken voor, slenken zijn, zoals hierboven beschreven, erosiegeulen, die, vooral de jongste, noord-oost naar zuid-west zijn georiënteerd. Deze oriëntatie heeft te maken met het tij verschil op de verschillende plaatsen langs de kust, hoe meer naar het oosten des te hoger komt het water bij hoog tij wat te maken heeft met de ligging van de NoordDuitse, Deense en Scandinavisch kusten. Dat betekent dat het water in de Middelsee gemiddeld hoger kwam dan in de Marne, dus stroming. E.e.a is ook de reden dat de “De Rie” zich heeft gevormd van uit de Middelseekant met zijn einde in Wijnaldum.

Mariene processen hebben ons gebied gevormd. Het gebied wordt gekenmerkt door kwelderwallen die waarschijnlijk in een transgressiefase zijn ontstaan. Bij springtij en stormvloeden werden hoge, met vegetatie bedekte zandplaten overspoeld. Zand en slib werden afgezet waardoor flauwe terreinverheffingen zijn ontstaan, de kwelderwallen. Het walsysteem heeft zich zeewaarts uitgebreid, zodat de wallen van zuid naar noord jonger worden. In de lage delen tussen de wallen ontstonden erosiegeulen.
De noordelijke wal waarover de weg Hoarnestreek loopt, is tijdens de laatste transgressiefase verjongd.

Het kwelderwallenlandschap van Noordwest-Fryslân is zeer kenmerkend. De noordoostzuidwest gerichte kwelderwallen variëren in breedte van 100 tot 1000 meter.
Omdat de wallen altijd de hoogste delen van het landschap zijn geweest (gemiddeld een halve meter  boven de omgeving), heeft de mens ze al vroeg als woonplaats gekozen en er terpen op gebouwd. Ook de oude wegen lopen over de wallen.

De laagte waarin nu de Rie stroomt, is een voorbeeld van de erosiegeulen die in de laagten tussen de wallen ontstonden.

Kijk even naar het stippellijntje Berlikum (niet benoemd op de kaart), Ried, Dronrijp en Wijnaldum en je weet nu waar “De Rie” zijn oorsprong vindt. Omdat het water kon rondstromen (middelsee>>marne) erodeerde de geulen bovenmatig.  Lees de tekst hieronder betreffende afsluiting en inpoldering van de gebieden in de buurt van Bolsward en de gevolgen die dit had op het proces van aanslibbing.   

Hieronder beelden die het begrip “slenk” verduidelijken. Wanneer de kleiplaat hoog genoeg is gaat er begroeiing komen en daarna de Mens.

3 foto’s genomen in de Jadeboezem op het duitse wad, het traject van Willemshaven naar Dangast.
boordfotografie©liesbeth

slenk1

We varen in zo,n slenk.

De foto’s geven beelden van slenken dwars op onze vaarroute.
De slenk waar we in varen is maar een paar meter breder dan die op de bovenste foto.We waren een beetje laat in het tij en hadden een grote vrijpartij met de grond.
slenk2

 slenk3

Toen de eerste bewoners zich vestigden in Westergo lag de nadruk op de veeteelt. Door de natte gesteldheid van het gebied was het alleen op de hogere kwelderwallen mogelijk om akkerbouw te bedrijven. De eerste bewoning in Westergo vond plaats op de van nature hooggelegen delen: de kwelderwallen langs de zee en de zeeboezems Marne en Middelzee, en enkele oudere ruggen in het binnenland.

De kolonisten waren afkomstig van het Drents Plateau (ja ja we zijn drenters, cabaret) en de zandgebieden van de Friese Wouden, waar de woonomstandigheden door het oprukkende veen en de vernatting van de omgeving steeds moeilijker werden.
Wellicht kwamen er ook mensen uit West-Friesland en Texel. In eerste instantie verbleef men er alleen in de zomer voor het weiden van het vee, maar al snel vestigden de boeren zich permanent.

De kwelders rondom Wommels, Hichtum en Tritzum zijn als eerste gekoloniseerd rond 600 voor Christus. De aanwas van nieuw land en het ontstaan van nieuwe kwelderwallen duurde na de vestiging van de eerste kolonisten voort. Zodra een kwelder hoog genoeg opgeslibt was, werd deze bewoond.

De kolonisten van deze kwelderwallen waren nu afkomstig uit het zeekleigebied zelf. De kwelders van Tzum-Hitzum zijn in de 4e en 3e eeuw voor Christus bewoond. De kwelderwal op de lijn Franeker-Menaldum werd de laatste eeuw voor de jaartelling bereikt.
De bewoning op de volgende kwelderwal, Wijndaldum-Dongjum-Ried-Berlikum, begon omstreeks 100 na Christus.

In de 6e en 7e eeuw na Christus volgde de kolonisatie van de kwelderwallen op de lijn Sexbierum-Tzummarum-Minnertsga.

Aanvankelijk stichtten de bewoners hun woonplaatsen direct op het maaiveld van de kwelderwal of oeverwal van een kreek of zeearm.
Door de zeespiegelstijging werd het echter noodzakelijk om de woonplaatsen op te hogen. Deze ophoging vond plaats in verschillende fasen. In perioden waarin overstromingen in frequentie en hoogte toenamen werden de terpen verder opgehoogd. In sommige gevallen werden terpen zo vaak overspoeld dat zij verlaten werden.

Deze terpen werden dan overdekt met een laag zeeklei en soms zelfs geheel weggeslagen. Het zuidoostelijke deel van Westergo, de Greidhoek, heeft bijvoorbeeld herhaaldelijk te lijden gehad van de sterke invloed van de zee.
Vanuit het dichte netwerk van kreken is een dik pakket klei afgezet dat oudere terpen heeft afgedekt. Ook de zeearmen de Middelzee en de Marne hebben zich in de Vroege Middeleeuwen sterk uitgebreid en daarbij op verschillende plaatsen land en dorpen weggevaagd.

De huisplaatsen werden met mest en kleizoden verhoogd tot woonheuvels: terpen of wierden. Aanvankelijk was er alleen sprake van afzonderlijke huisterpen, na verloop van tijd echter groeiden de meeste aan elkaar tot dorpsterpen.
De namen van verscheidene terpdorpen in Westergo hebben de uitgang -wier(de), die eveneens duidt op een kunstmatig opgehoogde woonplaats, zoals Allingawier en Engwier.
In perioden dat de zee rustiger was, was verhoging van terpen niet nodig. Soms ging men zelfs weer op het maaiveld van de kwelder wonen of op een terp die wegens eerdere overstromingen verlaten was.
Ook koloniseerde men nieuwe kwelderwallen.
De terpdorpen van Franekeradeel liggen in groepen (op de kwelderwallen) bij elkaar. De oudste terpen liggen ten zuiden van Franeker en zijn opgeworpen in de midden-ijzertijd (500 – 250 voor Christus). Zij lagen langs de toen bestaande kust.
De kwelder heeft zich sindsdien naar het noorden uitgebreid, doordat de zee voor de kust steeds nieuwe kwelderwallen ontwikkelde. De kwelderwal Midlum-Herbaijum-Kiesterzijl ontstond later, rond het begin van de jaartelling tot 250 na Christus.
De evenwijdig aan de huidige kustlijn lopende kwelderwal Sexbierum-Minnertsga ontstond later, ongeveer 250 tot 500 na Christus. Rond de jaartelling ontstonden de terpen op de kwelderwal Westerend-Peins-Slappeterp. Uit deze tijd dateert vermoedelijk ook de eerste bewoning.

Doordat in de 8e en de 9e eeuw de activiteit van de zee weer toenam, werden de bewoners genoodzaakt hun woonplaatsen op de vrij vlakke kwelder op te hogen. Deze ophogingen zijn de eigenlijke terpen die nu nog in en om het plangebied als zondanig te herkennen zijn. Het noordwestelijk deel van Friesland (Westergo) werd vanaf deze periode een samenhangend bewoonbaar gebied, dat van de rest van Friesland werd gescheiden door de Middelzee, de Marne en de twee geulen bij Bolsward. Dwars door het noordelijk deel van Westergo liep de Riedslenk (van Harlingen tot Berlikum).

Het zeekleigebied van Friesland.
Duizend jaar geleden was dit nog een uitgestrekte kwelder. Het zeewater stroomde bij eb en vloed het gebied in en uit via een netwerk van kronkelende geulen en prielen. Tijdens stormvloeden liep het zelfs geheel onder water. Iedere keer dat dit gebeurde bleef er een dun laagje verse klei achter. Toch was de kwelder toen al ruim 1500 jaar bewoond. De kleigrond was namelijk zeer geschikt om er vee op te weiden. Mensen bouwden hun nederzettingen op de van nature op een kwelder aanwezige hogere delen, de kwelderwallen.
Op de kwelderwallen was ook akkerbouw mogelijk zodat alle ingredienten voor permanente bewoning aanwezig waren. Voor nog meer veiligheid verhoogde men de woonplaats ook nog kunstmatig. Zo ontstonden de terpen, die we dan ook voornamelijk nog in rijen op de kwelderwallen tegen komen. Mooie voorbeelden van terpenrijen op een kwelderwal zijn bijvoorbeeld de dorpen: Jelsum, Cornjum, Stiens, Finkum, Hijum, Hallum, Marrum, Ferwert, Blija en Holwerd.

Als we van Leeuwarden naar Ameland gaar rijden we over deze kwelderwal. Ook de dorpen Winsum, Baaium, Dronrijp en Menaldum liggen op een, zij het minder opvallende, kwelderwal. (De lettergreep rijp van Dronrijp komt van reep, een ander woord voor rij…. terpen op een rij!!)

Leeuwarden is ontstaan aan een binnenzee, de Middelzee. Over de voormalige zeebodem, waar nu een industriegebied ligt, loopt de route van de oostelijke naar de westelijke oever. De Boksumerdijk is in de dertiende eeuw is aangelegd om deze zee, die toen al begon te verlanden, in te polderen.

De Middelzee (Fries: Middelsee) of Boorndiep was een middeleeuwse zeearm in de Nederlandse provincie Friesland.
Ze begon ten oosten van Bolsward, boog ten noorden van het huidige Sneek naar het noorden. Haar ‘monding’ lag in wat nu Het Bildt is, ten zuiden van het Borndiep tussen Ameland en Terschelling. De benaming ‘Borndiep’ verwijst nog naar de oorsprong van de Middelzee. Andere benamingen voor de Middelzee zijn ‘Bordine’ en ‘Boorne’. De zeearm verwijdde de loop van het riviertje de Boorne tot een zeearm. Dit riviertje mondde toen bij Rauwerd (Raerd) in de Middelzee.
De Middelzee vormde een verbinding met de Marne die van Bolsward naar het westen liep en een zijtak was van het zeegat het Vlie, tussen Terschelling en Vlieland. De Middelzee vormde de scheiding tussen Westergo en Oostergo.
Rond 1100 werd de verbinding tussen de Marne en de Middelzee bij Bolsward verbroken. Hierdoor begon de dichtslibbing van de Middelzee te versnellen.

westergo-inpoldering1

Voor 1200 was het zuidelijke deel al dichtgeslibd. Ook het ontstaan van de Zuiderzee bevorderde de dichtslibbing. Tussen 1200 en 1300 slibde de Middelzee tot aan Het Bildt dicht.
Uit die tijd stammen verschillende dijken. Van het westen naar het oosten liggen: De Krinserarm van 1240 tussen Rauwerd en Oosterwierum, de Boksumerdyk van rond 1275 tussen Boksum en Goutum en de Skrédyk tussen Beetgumermolen en Britsum van rond 1300. De gebieden die ontstonden door de dichtslibbing van de Middelzee werden de Nieuwlanden genoemd. Het Bildt is ontstaan uit verdere opslibbing van het oude Middelzeegebied.
Het is “opgebild” land; “opbillen” is een oud woord voor opslibben. Het gebied van Friesland Buitendijks is in feite ook nog opslibbing in het stroomgebied van de vroegere Middelzee.
Tussen Rauwerd en Bolsward ontstonden aan de zuidkant van de dichtgeslibde Middelzee de Friese Hempolders. Door het midden van de Middelzeepolder van Scharnegoutum tot de Boksumerdyk is de Sneekertrekvaart of Zwette gegraven. Parallel loopt hier tegenwoordig ook een hoogspanningsleiding. Dorpen als Nijland en Roodhuis (Reahûs) liggen in het oude Middelzeegebied.


Het dorp Ried wordt historisch bepaald door een aantal wegen en een vaart. De naam “Havenstraat” herinnert nog aan de vroegere verbinding met het water. Tussen en langs de wegen heeft in het verleden de bebouwing plaatsgevonden. Ruimtelijk gezien kan het dorp worden onderscheiden in twee deelgebieden.

 Ried 1830

Ried2000

Enerzijds is dit de oudere bebouwing langs de Hoofdstraat, Dongjumerweg/Berlikumerweg en de Zevenhuisterweg, anderzijds de jongere bebouwing in de vorm van planmatige uitbreidingen en invullingen.

In de beginfase van het dorp was er sprake van een concentratie van bebouwing nabij de kerk. Bij verdere uitbreidingen werd echter het lineaire wegen- en waterpatroon gevolgd.

De jongere bebouwingsstructuur volgde met name de reeds aanwezige, rationele verkavelingstructuur. Dit geldt voor de bebouwing rondom de Nieuweweg, de Dr. Vitus Ringersstraat, de Rombade en de meest recente uitbreiding “Suderom”. De blokstructuur van het dorp brengt de enige ordening in de verschillende bouwmassa’s en ruimtes. Zo staan grootschalige (voormalige) bedrijfsgebouwen te midden van de meer kleinschalige oude kernbebouwing en worden ruime vrijstaande woningen afgewisseld met lintbebouwing of rijtjeswoningen.
In dat opzicht kunnen de Havenstraat, de Rombade, de Pastorielaan, de Dr. Vitus Ringerstraat en de Zevenhuisterweg genoemd worden.

Het dorp heeft een groene opzet. Aan de zuid- en de westkant van het dorp is een aantal percelen aanwezig dat agrarisch wordt gebruikt. Achter de woonbebouwing aan de Dr. Vitus Ringerstraat bevinden zich volkstuinen.

Zoals gezegd zijn het kaatsveld en de ijsbaan groenvoorzieningen die sportief-recreatief kunnen worden gebruikt. Een ander opvallend groenelement is het bos in het noordoosten van Ried. Dit heeft een beeldbepalende functie voor het dorp richting het buitengebied. Tenslotte zijn in de verschillende woonbuurten groenstroken en -velden aanwezig die voor een versterking
van de woonomgeving zorgen. Een ander belangrijk infrastructureel aspect is de waterweg de Ried, aan de noordkant van het dorp. Vroeger was dit een belangrijke vaarweg voor het vervoer van goederen over water, tegenwoordig heeft de Ried vooral een recreatieve functie.

De Ried maakt deel uit van de Elfstedenroute. Via het Berlikumer Wiid en de Dongjumervaart (beide in het verlengde van de Ried) zijn er waterverbindingen met Berlikum en Franeker.

geschiedenis